Eerste variant:
Op school vraagt de juffrouw wie van de kinderen er een mooi gezegde of rijmpje kan opzeggen. Jantje steekt zijn
vinger op en mag het zeggen: "Eigen haard is goud waard."
"Dat is goed," zegt de juf.
Marietje weet er ook één: "Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens."
Ook dat is goed. Dan steekt Moos zijn hand op: "Juf, ik weet een rijmpje: "Mijn zuster Ruth stond in de put en
het water reikte tot haar knieën."
"Maar Moos," zegt juf, "dat laatste rijmt toch niet?"
Zegt Moos: "Kan ik er wat aan doen dat het water niet hoger stond?"
Tweede variant:
In de klas moeten de leerlingen van de meester een zin maken met woorden die op elkaar rijmen.
Jantje: "Het is fijn om in de klas te zijn."
"Zeer goed zegt de meester, wie weet er nog een?"
Piet: "Oost west, thuis best."
"Ook goed," zegt de meester, "wie weet er nog een?"
En natuurlijk Jefke, achterin de klas: "Ik ben gisteren naar de zee geweest
en er vaarden veel boten, ik stond in het water dat reikte tot mijn knieën."
"Ja, maar dat rijmt toch niet?" zegt de meester.
Jefke: "Nee meester maar een uur later wel!"